Samengesteld door Ellen Drees.
Introductie
De Bilt was vroeger een echt plattelandsdorp. De enige straat waar men aaneengesloten bebouwing kon aantreffen was de Dorpsstraat vanouds Steenstraat. Verspreid over de rest van de gemeente lagen boerderijen. In hun nabijheid stonden soms één of meerdere kleinere woningen voor de arbeiders.
De boerderijen waren voornamelijk gelokaliseerd aan de in de kloostertijd ontstane ontginningsdijken. Beginnend in het noorden waren dit de Maartensdijkseweg, de Leijenseweg, de Groenekanseweg en de Blauwkapelseweg – Burgemeester de Withstraat. In het zuiden van De Bilt had men nog het zogenaamde Bureveld waar een aantal boerderijen te vinden was. Dit was ook het geval in de tegenwoordige Uithof en een deel van Rijnsweerd.
De grens van De Bilt liep vroeger tot aan de noordoever van de Vossegatsedijk. De Uithof heeft zijn naam te danken aan de gelijknamige boerderij aan de Utrechtse Toulouselaan. Een Uithof is een kloosterboerderij die dateert uit de tijd dat het Laurentiusklooster op Oostbroek de drassige moerasgrond geschikt maakte voor de landbouw. Door het bouwen van uithoven was het mogelijk ook verder afgelegen gebieden te ontginnen. Men hoefde dan niet iedere dag een grote afstand af te leggen.
Er is in schriftelijke bronnen een aantal verwijzingen naar middeleeuwse gebouwen. Een middeleeuwse monnik noemt in een relaas de hofstede van Van de Kuil en de versterkte hoeve Van Elten, die door drie grachten was omgeven. De heer J.W.A. Meijer oppert de mogelijkheid dat deze stond ter plaatse van de boerderij bij de Sporthal in De Bilt, bekend onder de naam Weltevreden.
In de protocollen en transporten van het gerecht wordt in de zeventiende eeuw het Goed over de Vecht beschreven, gelegen tussen de Utrechtseweg en de Blauwkapelseweg. Op de kaart van Isaac Tirion is dit landgoed ten noorden van de Steenstraat ingetekend. Ook dit goed was omgeven door grachten. In het noorden van de gemeente – in het Ridderoord – wordt tot in de negentiende eeuw verwezen naar de goederen Drogesteijn en de Grote en Kleine Vogelaar.
De Kleine Vogelaar heeft dan inmiddels de naam De Koekoek gekregen. Een schuur behorende bij het huis De Koekoek aan de Maartensdijkseweg 3 is een overblijfsel van de boerderij, die werd afgebroken.
Ook materieel zijn er bewijzen voor middeleeuwse bebouwing. Er zijn natuurlijk de overblijfselen van de beide kloosters, elders op de website beschreven. Maar er is meer. Bij afbraak van het huis Meijenhagen aan de Groenekanseweg werd vastgesteld dat het blokvormige hoofdgebouw een middeleeuwse oorsprong had.
In de Dorpsstraat is ter plaatse van het vroegere hotel Poll een fundament van kloostermoppen gevonden. Aan de overzijde, op de hoek met de Tuinstraat heeft men sporen gevonden van dertiende-eeuwse bebouwing, mogelijk zelfs van een houten voorganger.
Ook bij de afbraak van verschillende boerderijen zijn sporen gevonden die duiden op een middeleeuwse oorsprong. Dit kan gezegd worden van Weltevreden,Klein-Arenberg, Vreeswijk en de Olden Brandenburg.
De kelder van boerderij Weltevreden waar de kloostermoppen en gewelven duiden op een middeleeuwse oorsprong.
Het huis Meijenhagen in 1932. Links het blokvormige hoofdgebouw.
In de zeventiende eeuw werd het mode om het buitenleven te verheerlijken. De voormalige kloostergronden werden verkocht aan rijke stedelingen. Zij voorzagen de aanwezige kloosterboerderijen van een herenkamer of lieten in de nabijheid ervan een huis bouwen. Zo zijn Beerschoten, Houdringe, Vollenhoven en Jagtlust ontstaan.
Anderen kochten onbebouwde kloostergrond en lieten daar huizen op bouwen. Voorbeelden hiervan zijn het inmiddels afgebroken Arenberg en Veldzigt aan de Utrechtseweg en Weltevreden en Buitenzorg, vroeger gelegen aan de Blauwkapelseweg.
De Dorpsstraat vanouds Steenstraat
Het westelijk deel van de Dorpsstraat (waar het oude politiebureau staat) maakte in de Middeleeuwen onderdeel uit van een ontginningsdijk, die aangelegd was door de monniken van het klooster Oostbroek. Langs de dijk was een voetpad, dat via de Holle Bilt, Dorpsstraat, Burgemeester de Withstraat, Blauwkapelseweg, Voordorpsedijk etc. naar Utrecht liep.
Omstreeks 1225 was de grond voldoende opgedroogd om een nieuwe route naar Utrecht te creëren, die ook geschikt was voor niet al te zware karren. Dwars door de al bestaande kavels werd dit de voorloper van de Utrechtseweg. Op het huidige punt Burgemeester de Withstraat – Dorpsstraat werd de nieuwe weg aangesloten op de oude ontginningsdijk.
Hierdoor is de knik in de weg ontstaan bij Dorpsstraat 34, de voormalige bakkerij van Top. In 1290 verleende de bisschop van Utrecht de burgers van de stad toestemming om de nieuwe weg te verharden met veldkeien. Ook kregen zij toestemming ‘van de vreemdelingen, die langs deze weg van of naar de jaarmarkten gaan, een tol te heffen volgens vastgesteld tarief’.
De naam van de nieuwe straat werd al spoedig de Steenstraat. Gedurende de eeuwen die volgden bleef het de enige bestrate weg in De Bilt.
Als bisschopszetel en bescheiden handelsstad trok Utrecht veel reizigers uit de richting Arnhem of zelfs Duitsland. De Steenstraat werd dus al snel een belangrijke doorgangsroute en in de loop der tijd ontstond hier een pleisterplaats, die toen nog de naam Oostbroek droeg.
Langstrekkende reizigers konden hier uitrusten of de nacht doorbrengen als de stadspoorten van Utrecht bij zonsondergang gesloten werden. In 1632 telde het dorp maar liefst vier herbergen, terwijl er over de gehele gemeente verspreid slechts 482 personen woonden, kinderen onder één jaar niet meegerekend.
Behalve de herbergiers woonden er in de Steenstraat ambachtslieden, die van belang waren voor de langstrekkende paarden en karren, zoals wagenmakers en smeden. Verder woonden er wat kleine zelfstandigen, die uitsluitend voor de lokale bevolking werkten, zoals een bakker, een molenaar en een timmerman.
Dat ambacht werd echter altijd gecombineerd met agrarische activiteiten. Zelfs eind achttiende eeuw noemden de herbergiers zichzelf ook nog boer en hadden ambachtslieden stukken bouwland en schaaps- of varkenshokken op hun erf.
De laatste onbebouwde plek was de boomgaard van de boerderij ter plekke van Dorpsstraat 25. Eeen deel hiervan werd in 1656 in drie percelen verkocht. De woningen op Dorpsstraat 35-39 bleven het langst in ongerepte zeventiende eeuwse staat (foto ongeveer 1900).
De Dorpsstraat omstreeks 1900.
Hetzelfde huis na de verbouwing. Dorpsstraat 51 bleef ongewijzigd.
Na 1650 breidde de Dorpsstraat zich verder uit en komt ook de naam De Bilt steeds vaker voor in de bronnen. Er kwam een dorpskerk met pastorie en de onbebouwde plekken in de straat werden opgevuld. De nieuwelingen waren voornamelijk ambachtslieden en ongeschoolde werkkrachten, vaak daggelders, die seizoensarbeid in de landbouw bedreven en klusjes voor de ambachtslieden en de buitenplaatsbewoners opknapten.
Sommige ambachtslieden bouwden op hun erven, in zogenaamde scheidstegen, eenvoudige en goedkope woningen, cameren genoemd, waar de daggelders in ondergebracht konden worden. De scheidsteeg is er een laatste restant van. Ook werden bestaande woningen onderverdeeld in kamers. Een camer bestond uit maar één vertrek met daarin een bedstede, waar de ouders meestal met de jongste kinderen sliepen.
De oudere kinderen moesten genoegen nemen met de zolderverdieping. Een keuken en badkamer ontbraken. Stromend water was er immers niet en koken deed men op de kachel. De WC, toen nog secreet genoemd, was meestal buiten en voor gemeenschappelijk gebruik.
In de tweede helft van de negentiende eeuw werd een begin gemaakt met het verhogen van de woningen.
Cameren
Voor de enorme toestroom van (losse) werkkrachten werden in de loop van de achttiende eeuw bestaande woonhuizen verbouwd. Voorbeelden hiervan zijn de oude herberg De Witte Swaen en het naastgelegen huis Het Klooster, zo genoemd omdat het op grond stond van het gelijknamige landgoed. De Witte Swaen werd omstreeks 1780 omgebouwd tot 6 cameren. Twee cameren werden in 1881 verbouwd tot Dorpsstraat 53, de overige vier werden kort daarna tot rijtuigenfabriekje en vervolgens tot garage omgebouwd.
Op de voorgrond het huis Het Klooster met daarachter de tot rijtuigenfabriek verbouwde herberg De Witte Swaen (kaart van ongeveer 1930).
Scheidstegen
Het steegje van Van Santen in 1983.
In 1792/1793 bouwde de timmerman Rutger van Santen vier Kameren op de erfafscheiding met de boerderij ter plaatse van Dorpsstraat 25-27, direct achter een aantal al bestaande huisjes. Het was het begin van het zogenaamde steegje van Van Santen. De huisjes waren zo’n 18 m² groot.
Omstreeks 1841 werden er nog eens drie nieuwe huisjes van elk 30 m² groot bijgebouwd. In de steeg woonden voornamelijk jonggehuwden, die waarschijnlijk zo snel zij de kans kregen, elders behuizing vonden. Na 1900 werd de eens zo kinderrijke steeg voornamelijk bevolkt door ouderen. Het verloop was groot. Wonen in de steeg deed men alleen als men zich de huur elders niet kon veroorloven.
Nadat de bewoners eind jaren vijftig de steeg verlieten, ging het snel bergafwaarts met de huisjes. Sommige werden nog door de politie gebruikt, o.a. om gevonden fietsen in te bewaren. In 1982 had de gemeente alle huisjes in handen.
Ook elders in de Dorpsstraat bouwden ambachtslieden huisjes op hun erfafscheidingen. Er is natuurlijk de bekende Scheidsteeg bij de Oude Schuur op Dorpsstraat 51, maar ook aan weerszijden van de Kapelweg en in de steeg ter plaatse van de huidige Tuinstraat waren cameren te vinden.
Overige arbeiderswoningen
In de loop van de negentiende eeuw ontstonden er ook buiten de Dorpsstraat buurten met daggelders-/arbeiderswoningen. Vanaf 1830 werden o.a. aan de oostkant van de Akker woningen gebouwd. De locatie buiten de toenmalige bebouwde kom had zijn voordelen. In het gunstigste geval – zoals op de Akker – was er wel een erfje waar men wat kleinvee kon houden.
Vooral geiten en kippen waren erg populair omdat zij weinig onderhoudskosten nodig hadden en hun producten belangrijke voedingsstoffen leverden. Een tweede voordeel was dat er in de nabijheid van de woningen percelen met land beschikbaar waren waarop een moestuin aangelegd kon worden. De (oude) Tuinstraat dankt zijn naam hier zelfs aan. De woningbouw hier kwam in de tweede helft van de negentiende eeuw op gang.
Op de hoek van de Waterweg en de ‘Ouwe Looije’, nu Asscherweg, stonden rond 1830 drie daggeldershuisjes, die eigendom waren van de jager Gerrit Smorenburg. Zijn zoon Kors breidde het complexje in de loop der eeuw uit door er om de zoveel jaar een paar huisjes bij te bouwen. Uiteindelijk stonden er elf huisjes
In 1871 gaf de Biltse molenaar Johannes van Wichen opdracht voor de bouw van een windkorenmolen met twee knechtenwoningen op de hoek Hessenweg – Looydijk. Het waren de eerste huisjes op de Hessenweg. Spoedig volgden er meer.
Langzamerhand werden de afmetingen van de woningen wat groter. In 1889 werd wettelijk vastgelegd dat arbeiderswoningen ten minste één vertrek moesten hebben met een minimale grootte van 16 m².
De voormalige knechtenwoningen van de molenaar Johannes van Wichen aan de Hessenweg. In het linkerhuisje is (in 2009) een reisbureau gevestigd. Het rechter werd afgebroken ten behoeve van de bouw van een supermarkt.
Villa’s en buitenplaatsen
De buitenplaatsen werden aanvankelijk maar tijdelijk bewoond gedurende de zomermaanden. Onder Landgoederen in de Kennisbank kunt u meer informatie vinden over dit type gebouw.
Dit gold in mindere mate voor de bewoners van de herenhuizen. Weliswaar hadden velen van hen hun werk of bezigheden in de stad, maar het gezonde buitenleven lonkte echter ook deze groep vooral als men van zijn oude dag wilde genieten.
De Bilt was door zijn nabijheid van Utrecht een aantrekkelijke en makkelijk bereikbare locatie. De eerste herenhuizen of villa’s ontstonden dan ook langs de Dorpsstraat en Utrechtseweg, toen nog niet gescheiden door de in de jaren dertig aangelegde rondweg.
Eén van de eerste villa’s was het huis Zorgvliet. De rentenier Elbertus Verschoor liet in 1844 in Dorpsstraat een herenhuis met stalling bouwen. Hoe het huis eruit heeft gezien is niet bekend, maar het zal redelijk groot geweest zijn, want bij het overlijden van de derde eigenaar in 1879 werden o.a. 37 tafels geïnventariseerd en 63 stoelen, canapé’s enz.
In 1900-1901 liet mevr. Van Voorst van Beest de oude villa slopen en vervangen door het herenhuis op de foto. De keuken was een van de weinige delen van het huis dat bij de sloop gespaard was gebleven.
Zorgvliet werd in 1939 afgebroken, maar er is nog een aantal herinneringen aan bewaard gebleven, zoals de straat Zorgvliet en de twee stenen palen staan met de opschriften ZORG en VLIET die herplaatst zijn naar deze straat.
Onder de weg bevindt zich tevens een kelder, volgestort met puin en zand. In het voorjaar van 1997 werden 4,5 meter uit de zijgevel van Dorpsstraat 96 funderingsresten aangetroffen van de veranda van dit huis.