Herman de Balbiaan (interview door Koos Kolenbrander en Rob Herber, 2012).
Herman de Balbiaan in 1947/1948
De inmiddels 85-jarige Herman de Balbiaan woont sinds 1951 aan de Hessenweg in De Bilt en heeft tot 1987 bij de Nederlandse Spoorwegen gewerkt. Zowel over de ontwikkeling van de Hessenweg als over de spoorwegen kan hij boeiend vertellen.
Ik ben op 27 november 1926 in Schoten bij Haarlem geboren. Mijn vader werkte bij de spoorwegen en mijn moeder deed de huishouding. Ik was de jongste van drie kinderen. In 1930 verhuisden we naar de Rietstraat in het Ondiep te Utrecht.
Mijn vader werd bij de spoorwegen vaak overgeplaatst; daarom verhuisden we vanuit Utrecht naar Oudorp bij Alkmaar. Daar kwam ik op een dorpsschooltje terecht, geleid door de hoofdmeester en zijn dochter. De school bestond uit één lokaal met allemaal rijtjes banken. Rij één was de eerste klas, rij twee de tweede enz. Ik heb zeven klassen van de lagere school voltooid.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonden we in de Maasstraat in de Rivierenwijk in Utrecht. Aan het begin van de oorlog zat ik op de Maaspleinschool. Wat nu het Kanaleneiland, aan de overkant van het Merwedekanaal is, was toen nog allemaal weiland met vrij uitzicht. Als jochie heb ik menig vliegtuig uit de lucht zien knallen.
In 1941 ging ik naar de HBS aan de Catharijnesingel in Utrecht. Op school was het geen pretje omdat veel docenten sympathiserend met de NSB waren. Sommigen kwamen in uniform op school. Je moest je mondje een beetje dichthouden, want anders was je zo de pisang.
We zaten met 16 kinderen in de klas en waren het op één na, een NSB-meisje, wel met elkaar eens over de bezetting. Dat ene meisje werd door ons terzijde geschoven. Razzia’s heb ik wel meegemaakt, maar in ons gezin is er nooit iemand opgepakt. Alleen 17 september 1944 was een fatale dag; de Spoorwegstaking.
Voor het spoorwegpersoneel gold echter een stakingsverbod. We hebben toen mijn vader (hij was seinhuiswachter in Blauwkapel) moeten overtuigen dat hij desondanks ook mee moest doen. Hij was bang dat hij ontslagen zou worden, maar we hebben gezegd dat de staking een opdracht van de regering in ballingschap was, dus gewoon doen. We zijn ondergedoken in een dakpannenfabriek aan de Jutphaseweg.
Voordat de staking begon, kreeg ieder personeelslid van de spoorwegen een extra maandsalaris voor noodgevallen (dit werd invasiegeld genoemd). We zaten met z’n vieren in de dakpannenfabriek en verstopten ons tijdens razzia’s in de vlamgaten van de ovens. Ons enige verzet was het rondbrengen van ondergrondse blaadjes. We hebben ons tijdens de hongerwinter kunnen redden. Mijn zus is een keer op de fiets helemaal naar Zwolle geweest voor voedsel en kwam zwaar bepakt terug. In 1946 deed ik eindexamen HBS-B.
Na de HBS heb ik een maand in de rang van schrijver bij de spoorwegen gewerkt en moest toen in militaire dienst. Ik kwam bij de Lucht Strijdkrachten op Ypenburg, maar heb nooit gevlogen. Ik heb 2½ jaar militaire diensttijd voltooid; begin 1950 kwam ik weer terug bij de spoorwegen en werd lokettist in Haarlem.
Daarna ging ik naar Den Haag bij het Staatsspoor ook als lokettist werken. Toen kwam er een plaats vrij in Maartensdijk als blokwachter. Een blokwachter moest de seinen en de spoorbomen bedienen, eigenlijk beneden mijn waardigheid. Er kwamen maar vier treintjes per uur. Maar ik heb het toch gedaan om in de buurt van De Bilt te kunnen werken, want ik wilde trouwen.
Mijn schoonouders woonden hier al aan de Hessenweg. In 1951 ben ik op de post Blauwkapel als treindienstleider bij de NS begonnen. Dat was een drukke post. Wanneer er een trein uit Utrecht CS vertrok, kregen we een telefoontje en verzetten de wissels. Daarna belden we naar station Bilthoven. Wanneer er een wisselstoring was, konden we dat zelf verhelpen. Later is Blauwkapel omgebouwd, toen werden Bilthoven en den Dolder opgenomen in een tableau.
Rond 1950 was het hier door de geboortegolf een kinderrijke buurt. Nu wonen er niet veel kinderen meer. Toen was er woningnood en daarom woonden wij in bij mijn schoonouders aan de Hessenweg. Destijds was het hier leuker dan nu, want er was meer groen en dieren. Ik heb de buurt hier zien veranderen. In 1951 was het niet helemaal zonder winkels.
Aan deze kant was een melkwinkel en een bakker; daar is nu de ABN-AMRO gevestigd. In 1950 was er al een blok met nieuwbouw, de radiozaak Van Niekerk, een kruidenier en een slager. Het gebouw waar nu Jochem zit, op de hoek van de Herenweg, was nog een boerderij met een slootje ervoor. Achter ons huis was nog het grasland met koeien van boer Bieshaar en paardje Jan.
’s Winters stond het land onder water en konden we er schaatsen. Aan de overzijde stonden alleen burgerhuizen, die pas later tot winkels zijn omgebouwd. Je hoefde het niet te wagen om op zondag in je voortuintje te werken, want dan had je meteen de koddebeier op bezoek. Alles was hier toen streng gereformeerd.
Na de instroom van nieuwe bewoners door de nieuwbouw ging dat verwateren. Wanneer je op zondag ging wandelen, dat mocht dan wel, zaten die boertjes op een stoel voor hun boerderij te kijken wie er allemaal langs kwamen.
De nieuwbouw is er na 1960 gekomen.
Er zijn dingen op de Hessenweg gebouwd die mij dwarszitten. Zoals die garage van De Rooij. Er was daar een prachtig hofje. Het Tolhuisje dat aan de overkant van waar het eerst was aan de Soestdijkseweg weer herbouwd is, dat vind ik prachtig.
Na een flinke periode als treindienstleider gewerkt te hebben, ben ik 12 jaar cursusleider geweest. Daarna ben ik op Bureau Dienstregeling gekomen, het plannen van de treinenloop, maar dat vond ik niet zo leuk. Vervolgens ben ik in de jaren 70 naar Amsterdam gegaan en heb geholpen een automatische verkeersleidingpost op proef te maken.
De bakbeesten van IBM computers met een capaciteit van nul komma nul konden niet aan wat we er in wilden stoppen Daarna heb ik me met spoorwegveiligheid bezig gehouden, dat was interessant.