Lucy Schaafsma (interview door Koos Kolenbrander en Rob Herber, 2012).
Lucy Schaafsma-Honders is in 1937 met haar ouders in de Tollenslaan komen wonen en ze woont nog steeds in dat huis. Lucy is in 1932 aan de Parkstraat in Utrecht geboren. Haar vader was directeur van garage Honders in de Nachtegaalstraat in Utrecht. Lucy was tijdens de verhuizing naar Bilthoven weliswaar nog maar een meisje van amper vijf jaar oud, maar ze herinnert zich veel over haar jeugdjaren.
Ze ging vanaf 1940 naar de Van Dijkschool en voltooide het gymnasium op Het Nieuwe Lyceum. Lucy trouwde met de in Den Haag geboren Fred Schaafsma, werkzaam als gezagvoerder op de grote handelsvaart bij de Schweizerische Reederei. Zes jaar geleden is Fred overleden.
Het gezin waarin ik opgroeide telde drie kinderen. Ik heb nog een zus en een broer. Ik ben in 1940 naar de lagere school gegaan en kwam meteen in de tweede klas van de Van Dijkschool die tot groot vermaak van mijn vader was gevorderd door het Nederlandse leger.
In 1942 werd ook ons huis gevorderd door de Duitsers. We woonden daarna tijdelijk tot eind 1945 aan de Sweelincklaan. De oorlog vond ik doodeng. Bijna iedere nacht waren er luchtaanvallen. Het gillen van sirenes maakt mij nu nog steeds bang. We hadden familie in Woudenberg wonen. Daar ging ik in de oorlog wel eens op mijn fietsje naar toe.
Op een keer kwam ik terug met een zakje bruine bonen achter op de fiets. Onderweg ben ik de meeste bonen verloren, omdat er een gat in het zakje zat, vreselijk. Op een keer kregen we bezoek van de Grüne Polizei, dat was waarschijnlijk al bekend bij mijn ouders, want ze hadden even daarvoor alle stukken met waardevolle informatie in de open haard verbrand.
Aan de overkant van ons huis was een Duitse arts, dokter Lutz ingekwartierd; mijn ouders hadden contact met hem. Hij was fel anti Nazi, maar daar sprak je niet over. Mijn vader is al in 1944 overleden, dus ik ben verder door mijn moeder opgevoed.
We gingen met iedereen om die hier in de buurt woonden, zoals de fam. Köllen, de fam. Levi en de fam. Cohen, met mijn liefste vriendinnetje… De fam. Cohen moest ook tijdens de bezetting het huis uit. Mijn vriendinnetje woonde tijdelijk aan de Spoorlaan.
Op een zeker moment stond ik daar aan de voordeur, maar er werd niet meer open gedaan. Ze is nooit teruggekomen. Ik word nog steeds woedend als er wordt gezegd dat het apekool is dat de Joden zijn vernietigd: ik weet wel beter.
Toen we na de Bevrijding, eind 1945, weer naar ons huis terugkeerden, was het enorm uitgeleefd. In het parket stonden de moeten van de Duitse laarzen. Alleen het Deventer tapijt, gevlochten van touw, was nog heel. Alle ramen en de centrale verwarming waren kapot.
De bakkers en de groenteboeren kwamen nog aan de deur horen. Ze konden hier wat meer rekenen dan aan de zuidzijde van het spoor. Er woonden weinig kinderen in de straat. Het was eigenlijk een soort dorp voor gepensioneerden.
Je had na de bevrijding geen kolen voor de centrale verwarming. In 1948 was nog veel op de bon. Het bonboekje ging zelfs mee wanneer je in een ziekenhuis werd opgenomen. We hadden als tuinman Kobus van Tamelen uit het Jodendom.
Hij pruimde terwijl hij aan het zagen was en spoog op de maat. We hadden een inwonende dienstbode uit Groningen en een dagmeisje uit Maartensdijk, ik kan helaas me haar naam niet meer herinneren.