Fred Meijer (2012).
Links Karel Meijer en rechts Fred Meijer in 1965 bij de bevrijdingsoptocht van de Oranjevereniging
In 1959 kwam ik met mijn familie in Bilthoven wonen. Mijn vader werkte sinds 1931 bij Inventum en fietste elke dag van Amersfoort naar Bilthoven. Toen mijn moeder daar genoeg van had, gingen mijn ouders op zoek naar woonruimte in De Bilt of Bilthoven.
In die tijd was het niet gemakkelijk om woonruimte te vinden, maar mijn ouders stonden al jaren ingeschreven bij de Algemene Biltse Woningbouwvereniging, zodat dat geen obstakel kon zijn. Na veel zoeken kregen wij een nieuwbouwflat op het Copernicusplein, dat later Waterman zou gaan heten.
Het Copernicusplein had aan de oost- en westkant flats. Er waren ook flats aan de noordkant maar die hadden de Dierenriem als straatnaam. Vanaf de Orionlaan gezien woonden wij in de flat aan de oostkant. Het plantsoen tussen de flats aan beide zijden van het plein was niet erg groot. Je kon dan ook goed bij de overburen naar binnen kijken.
Mijn moeder ging al die mensen die daar woonden bijnamen geven, zoals Babydoll (’s morgens vroeg liep deze dame altijd in haar babydoll door de huiskamer), Eltink meubelen (bij deze mensen kwam een aantal malen de vrachtauto van Eltink meubelen meubels in- en uitladen).
Ook woonde er een weduwe met een al wat oudere dochter, die verkering kreeg. Haar vriend kwam haar ’s zondags ophalen om naar de kerk te gaan. Haar moeder zwaaide haar dan uit en stak ook een vinger op naar hem, waarop mijn moeder altijd zei: „Jacob doe je wel voorzichtig en let je goed op Louise?” En zo waren er dagelijks vele taferelen te zien.
In deze flats woonden veel jonge mensen met kinderen. Mijn broer en ik waren toen we er kwamen wonen 10 en 13 jaar oud. De flats aan het Copernicusplein waren het eerste klaar. In de zomer speelden we graag op het bouwterrein van de volgende flats (toen Galileïplein en Ptolemaeusplein), in de weilanden en in het bos van kreupelhout dat daar weer achter lag.
In de jaren zestig stonden er bij ons op het plein nog maar drie auto’s. Twee auto’s waren van handelsreizigers en de derde was van een chauffeur die voor begrafenisondernemer Tap reed en de auto daarnaast als taxi gebruikte. Verder stond er één vrachtwagen op ons plein. Ik herinner me nog goed dat in augustus 1963 het veertigjarig bestaan van de Wijkvereniging Tuindorp (nu VVSO WVT) werd gevierd.
Daarvoor hadden een aantal mensen bij ons uit de flat, onder wie mijn moeder, geld opgehaald bij de andere bewoners om het plein te kunnen versieren met palen en verlichtingssnoeren. Een week voor de viering werd er een grote tent opgezet. Mijn broer en ik zijn daarbij gaan helpen en we waren ook actief betrokken bij diverse festiviteiten in de tent.
Onze ijver viel de toenmalige voorzitter van WVT, Gerrit van Tuyl, op en hij vroeg ons of wij mee wilden helpen aan het nieuw te bouwen clubhuis van de vereniging. In het voorjaar van 1964 zijn wij met nog meer vrijwilligers aan die klus begonnen. Elke avond en iedere zaterdag waren we druk bezig met de bouw van het nieuwe onderkomen, dat in september 1965 gereed kwam. De enige betaalde kracht was de metselaar.
Wij hebben er veel van geleerd en er in ons latere leven veel aan gehad. Na vele jaren met genoegen gewoond te hebben op het Copernicusplein zijn wij verhuisd naar een nieuwbouwwoning. De ruimte in de flat werd te klein voor een gezin met vijf personen.