De Kerklaan heeft zijn naam te danken aan de rooms-katholieke St. Michaëlkerk, die in 1893 werd gebouwd. De weg was toen nog onverhard en vrijwel onbebouwd. Rond de eeuwwisseling werden enkele woningen gebouwd aan de westzijde van de weg.
In 1905 werd de weg bij raadsbesluit van 23 november als openbare weg aangemerkt. In dat besluit werd de naam Kerklaan al gebruikt.Op 22 mei 1906 kreeg de weg, lopend van de Utrechtseweg naar de Blauwkapelseweg officieel de naam Kerklaan. Het noordelijk deel van de laan, 2,5 meter breed, werd toen verhard.
In 1917 werd de grindverharding in zuidelijke richting naar de Utrechtseweg doorgetrokken. De weg werd verbreed tot bijna 5 meter en er werd een voetpad aangelegd. Aan de westkant van de weg vond verdichting van de bebouwing plaats.
Op de kaart die rond 1912 werd uitgegeven kijken we vanaf de Utrechtseweg de Kerklaan in. Het huis op de voorgrond heeft als adres Utrechtseweg 312. Het draagt de naam Rustenburg. Blijkens het adresboek voor de gemeente De Bilt uit 1909 werd het bewoond door decoratieschilder G.J. Nieuwenhuis. Deze Nieuwenhuis kreeg op 13 december 1920 van burgemeester en wethouders vergunning om een autogarage te bouwen bij zijn huis. Achter het huis zijn de huisjes te zien die op de volgende kaart duidelijker in beeld zijn.
Op de kaart uit 1921 zien we de huizen genummerd 3 tot en met 27, gelegen aan de westkant van de weg. Op de achtergrond zien we de toren van de in 1893 gebouwde kerk. Voor de bouw van het meest links gelegen huis, nummer 3, verleenden burgemeester en wethouders in 1918 vergunning. Op 7 april 1926 werd vergunning verleend in verband met een verbouwing en op 22 januari 1932 voor het oprichten van een garage met werk- en bergplaats.
Op 18 juni 1901 werd vergunning verleend aan A. Grobben uit Utrecht voor de bouw van negen woningen (de nummers 5 tot en met 21). Als omschreven locatie werd de naam Kerklaan al gebruikt. Twee woningen waren al voltooid in november 1901. De andere in januari 1902.
Aan het eind van de rij bevinden zich de nummers 23, 25 en 27 waarvoor vergunning werd verleend op 23 januari 1907. Aanvrager was T.W.Th. van Schaik. Op 5 oktober 1907 werd het bewijs van voltooiing afgegeven.
De Bilt. Duiventil in ’t Bn C.v. Boetzelaerpark (1934)
Op de foto uit 1934 zijn te zien de hofstede Klein-Arenberg en de duiventil, gelegen in het Van Boetzelaerpark. De duiventil dateert uit 1832 en is gebouwd op het erf van de boerderij.
In die tijd behoorden hofstede en duiventil beide bij het landgoed Arenberg, vroeger gelegen ter plaatse van de Utrechtseweg nrs. 332-336. In die periode heeft ook de boerderij zijn naam gekregen. Toepasselijker echter zou de naam Klein-Sandwijck geweest zijn, omdat het namelijk lange tijd bij het landgoed Sandwijck heeft behoord.
Klein-Arenberg is al te zien op een kaart uit 1651, getekend ten behoeve van de eigenaar van Arenberg. De grond was vroeger eigendom van het Vrouwenklooster en werd in 1701 door de Ridderschap, de beheerder van de gronden van het voormalige Vrouwenklooster, verkocht aan mr. Johan van Someren van Sandwijck.
Drie jaar later verkocht de pachter van de grond, Anthony van Werkhoven, ook zijn huis dat stond op diezelfde grond. Om het vrije uitzicht voor Sandwijck te bewaren, was dit een weloverwogen aankoop. In notariële akten is dat nog eens duidelijk verwoord. Onduidelijk zijn dan ook de motieven van Jan Both Hendriksen om de boerderij in 1810 te verkopen aan Dirk Karels, in 1795 tuinman op Arenberg.
Zeven jaar later verkocht Karels zijn eigendom door aan de eigenaar van Arenberg, Jean Pierre Samuel Favroo de Fellens. In 1823 werd Arenberg verkocht aan jhr. D.W. Strick van Linschoten, die de duiventil op het erf van de boerderij liet neerzetten.
In 1855 werd Klein-Arenberg weer herenigd met Sandwijck, maar door de naamgeving bleef de herinnering bewaard aan de korte tijd dat het bij Arenberg heeft gehoord. De duiventil was bij de koop inbegrepen, zodat Sandwijck toen beschikte over twee duivenverblijven. Het duyfhuys, zoals het in akten wordt genoemd, noemt men een duiventil, omdat het duivenverblijf van de grond is opgetild door er poten onder te zetten.
Op die manier kon men gemakkelijk de mest verzamelen. Via een gat in de bodem van het duivenverblijf kon men de mest in een kar of kruiwagen vegen. Duiven werden niet alleen gehouden voor het vlees, maar zeker zo belangrijk was de mest. Dit werd gebruikt voor de teelt van tabak en pompoenen. Het houden van duiven is lange tijd een zogenaamd heerlijk recht geweest en was voorbehouden aan de buitenplaatsbewoners.
Op Arenberg wordt al in 1694 in een huurakte gesproken over een duyvenvlucht. Op de kaart van 1651 staat achter het huis een klein vierkantje getekend, wellicht een voorganger van de toren uit 1832.
De duiventil staat nog steeds op hetzelfde land en is in 1975 gerestaureerd. Met de oude hofstede is het minder fortuinlijk afgelopen. Die werd in 1990 gesloopt. De schuur en de boerderij zijn vervangen door twee woonhuizen. Helaas heeft er geen bouwkundig of archeologisch onderzoek plaatsgevonden, zodat de bouwgeschiedenis verloren is gegaan.