Samengesteld door Lies Haan-Beerends, maart 2001.
De kloosters
Het klooster Oostbroek was gelegen in het meest zuidelijke puntje van de huidige gemeente, daar waar we tegenwoordig nog het landgoed Oostbroek vinden. Het klooster was gesticht door twee bekeerde ridders, Hermannus en Theodoricus genaamd.
Bisschop Godebaldus benoemde in 1125 Ludolf van Affligem tot abt van het klooster. Korte tijd was het een dubbelklooster, waarin zowel mannen als vrouwen woonachtig waren.
Vrouwenklooster, situatieschets en reconstructie J.W.H. Meijer
Dat heeft echter niet lang geduurd. Al gauw werd het Vrouwenklooster opgericht, gelegen op het terrein waar zich heden ten dage het K.N.M.I. bevindt. Het Vrouwenklooster viel in eerste instantie onder het volledige gezag van de abt van Oostbroek.
Na diverse twisten tussen de monniken en de (meest adellijke) nonnen werd het Vrouwenklooster rond 1385 tot zelfstandige abdij verheven. De meest bekende abdis is Henrica van Erp (abdis van 1503 tot 1548). Dankzij de door haar geschreven kroniek is er veel over het Vrouwenklooster bekend geworden.
Door de Reformatie kwam er een einde aan de tot dan zeer welvarende kloosters. Alle bezittingen van de kloosters kwamen in handen van de Staten van Utrecht, die rentmeesters aanstelden om de goederen te beheren. In 1580 werd het klooster Oostbroek afgebroken en in 1585 onderging het Vrouwenklooster hetzelfde lot.
De ontginningen
Vanuit het klooster Oostbroek begon men in de twaalfde eeuw met de ontginning van het gebied in noordelijke richting.
Herenweg, vermoedelijke ligging in de middeleeuwen
De tegenwoordige Hoofddijk (thans op Utrechts grondgebied gelegen) vormde daarbij de uitgangsbasis. Men groef weteringen, waarlangs men dijken legde. Haaks op die weteringen werden afwateringssloten gegraven. Was een gebied ontgonnen, dan werd er een nieuwe wetering gegraven en bracht men een noordelijker deel in cultuur.
De dijken die langs die weteringen werden opgetrokken zijn heden ten dage nog terug te vinden in het stratenpatroon. Van zuid naar noord kennen we bijvoorbeeld de Burgemeester de Withstraat, de Blauwkapelseweg, de Groenekanseweg, de Nieuwe wetering en de Maartensdijkseweg.
In de 16e eeuw had men het meest noordelijke punt van het grondgebied bereikt, grenzend aan het toenmalige gerecht de Vuursche.