Samengesteld door Lies Haan-Beerends, maart 2001.
Gerecht Oostbroek en (dorp) De Bilt
Het gerecht Oostbroek, waarover de abt van het gelijknamige klooster de heerlijke rechten bezat, omvatte aan het einde van de middeleeuwen door ontginningen, aankopen en schenkingen min of meer het gebied van de gemeente De Bilt, zoals die tot 1 januari 2001 heeft bestaan.
De eerste vermelding van de naam De Bilt dateert uit het jaar 1307. In een register van de toenmalige bisschop van Utrecht, Guy van Avesnes, vinden we onder het hoofdje misdrijven de volgende aantekening: “Op die Bilt wart ien man doit gehesclegen”.
Toch zal er toen nog niet van een dorp sprake zijn geweest. De benaming ‘die Bilt’ zal meer als veldnaam zijn gebruikt. Wel zal er bebouwing zijn geweest in 1372. Toen werd er melding gemaakt van brandstichting door de hertog van Gelre in de dorpen Amerongen, Doorn, Zeist en De Bilt.
De ontwikkeling van De Bilt is ook gestimuleerd doordat de Steenstraat, een van de eerst bestrate wegen van Nederland, het gebied doorkruiste. Daar waar die weg de ontginningsdijk (thans Burgemeester de Withstraat) sneed ontstond de eerste bebouwing.
Uit een akte d.d. 31 oktober 1470 blijkt dat Zander Mathijsze de weg “van der Wittevrouwer Poerte van onser Stat [= Utrecht] totter Schouten huis toe op die Bilt” diende te herstellen en te onderhouden. Het huis van de schout heeft gelegen daar waar we tegenwoordig de Cumulusflat vinden, op de hoek van de Dorpsstraat vanouds Steenstraat en de Kapelweg.
De Bilt in 1630
Aan de Dorpsstraat verrees in 1652 de Dorpskerk. De kloosters waren ten gevolge van de Reformatie gesloopt. De dorpsbewoners moesten nadien voor hun kerkgang naar Zeist of Blauwkapel.
De Biltse Dorpskerk was de tweede kerk in de provincie Utrecht die speciaal voor de Gereformeerden (thans Hervormden) werd gebouwd. Niet alleen de kerk dateert uit die tijd. Ook D’Oude School is toen als dorpsschool annex kosterswoning opgericht.
In het midden van de 17e eeuw telde het gerecht Oostbroek en De Bilt ongeveer 500 zielen. De bevolking bestond voornamelijk uit boeren en uit ambachtslui. De laatsten waren woonachtig in de Dorpsstraat of in de daarachter liggende steegjes. Opmerkelijk was dat er verhoudingsgewijs veel herbergen waren.
Dat had te maken met het feit dat de Utrechtse stadspoorten ’s avonds gesloten werden en reizigers derhalve onderdak moesten zoeken in het dorp De Bilt. Het ‘Schoutenhuis’ bijvoorbeeld deed onder meer als herberg dienst en was in 1640 bekend onder de naam ’t Roode Hart. In die tijd kwam ook de ontwikkeling van de landgoederen en de buitenplaatsen op gang.
De meeste werden niet permanent bewoond. De verbouwde boerderijen of nieuw opgerichte buitenhuizen werden meestal slechts als zomerverblijf gebruikt. De vermogende eigenaren waren ’s winters in de stad woonachtig.
Kaart van Balthazaro Florentio a Berkenrode, Amsterdam, 1650