Samengesteld door Lies Haan-Beerends, maart 2001.
Van ambachtsheerlijkheid tot koninkrijk
De Staten van Utrecht hadden na de Reformatie de bezittingen van de voormalige kloosters in beheer. Halverwege de 17e eeuw verkochten de Staten grote stukken land, al of niet met bebouwingen, aan vermogende particulieren.
Die behoorden veelal tot de Utrechtse vroedschap (burgemeester en wethouders) of tot Stichtse adellijke families. Zo werd op 12 mei 1676 “het oude ende vervallen huys van Oostbroeck metten boomgaert, boerenhuys en schuyre” verkocht aan Pieter Ruijsch.
Behalve de grond met de opstallen verkreeg deze Pieter ook het recht tot “aenstellen ende maecken van twee scheepenen ofte gerechtsluyden”. Laatstgenoemde rechten werden door de latere ambachtsheren betwist.
Begin 18e eeuw gingen de Staten van Utrecht over tot verkoop van heerlijke rechten die bij de diverse ambachtsheerlijkheden behoorden. Op 1 mei 1715 werd de ambachtsheerlijkheid Oostbroek en De Bilt verkocht aan Mr.Antoni Keppel voor een bedrag groot f.6.100,–.
De ambachtsheer was gerechtigd “Schouten, Gadermeesters, Secretarissen, Schepenen, Costers, Doodgravers, Gerechtsbodens, midsgaders Schippers” te benoemen.
Kaart van Isaak Tirion, Amsterdam, 1757
Het recht tot aanstellen van predikanten hielden de Staten zelf in handen. Niet alleen de ambachtsheer had echter het recht om schepenen aan te stellen. Ook aan de eigenaar van Oostbroek was een deel van het heerlijk recht verkocht.
Tot 1793 hebben daarover meningsverschillen bestaan. Ambachtsheer Floris Petrus van Ewijck maakte er in dat jaar een einde aan door het benoemingsrecht van de toenmalige eigenaar van Oostbroek af te kopen.
Na de inval der Fransen voltrokken zich op bestuurlijk gebied grote veranderingen. De oude regionale en lokale bestuursvormen werden geleidelijk afgebroken en vervangen door ‘moderne’ provincie- en gemeentebesturen.
Aan het heerlijk gezag van de ambachtsheer kwam in 1795 een einde. Het dorp De Bilt heeft vóór en in de Franse tijd ook de negatieve kanten ondervonden van het feit dat het aan de Steenstraat gelegen was. De Steenstraat maakte deel uit van de marsroute. De straat was immers een deel van de belangrijke oost-west-verbinding.
Kaart van de stad Utrecht met batterijen en retranchementen, 1787
Volgens een aan het provinciaal bestuur gericht schrijven van de schout van De Bilt d.d. 7 december 1797, hadden in de periode 1787-1797 niet slechts Hollandse maar ook Engelse, Hessische, Hannoverse en Franse troepen met grote regelmaat door het dorp gemarcheerd.
Bovendien werd het dorp belast met verhoudingsgewijs een groot aantal inkwartieringen van militairen. In 1797 zou er bijvoorbeeld aan 936 Franse militairen en 156 paarden onderdak moeten worden verleend. En dat op een bevolking van 1000 zielen.
Dat leverde uiteraard veel overlast op en bracht veel kosten met zich mee. Schout en gerechte van De Bilt hebben daar veelvuldig over geklaagd, echter zonder veel resultaat.