Inleiding door Rob Herber.
De eerste verharde wegen in Nederland werden door de Romeinen als verbindingsweg tussen de verschillende legerplaatsen en steden aangelegd. De Romeinse wegen liepen hier in de buurt langs de limes (grens) langs de Kromme Rijn en Leidse Rijn (die in die tijd de hoofdtak van de Rijn vormden).
De weg liep waarschijnlijk net door het zuiden van wat tegenwoordig De Bilt is. In Fectio (Vechten) was een castellum (Romeins fort), net als in Traiectum (Utrecht) en Fieto (De Meern). De weg bleef tot midden derde eeuw in onderhoud. Bij Leidsche Rijn ligt nog een stuk Romeinse weg.
Pas 1000 jaar later werd weer een met de Romeinse weg vergelijkbare verharde weg aangelegd. De Bilt lag hoger op zandgrond en klei en ook ten oosten van Utrecht lag het land na de afdamming van de Kromme Rijn in 1122 betrekkelijk hoog op de klei nadat die voldoende opgedroogd was om de aanleg van de eerste verharde weg na de Romeinse tijd mogelijk te maken, de Steenstraat.
Die liep van Utrecht naar De Bilt en aangelegd in 1225. Van deze weg maakte de keizer van het Heilige Römisches Reich (de Duitse keizer) gebruik als hij de aartsbisschop van Utrecht wilde bezoeken. (zie ook Bebouwing en bij Kaarten de Steenstraat).
Van de nog oudere heirbaan die noordelijker lag van de Steenstraat, zijn binnen de gemeente maar weinig sporen terug gevonden. De Hoogeweg, die in Zeist over de terreinen van het Montessori Jordanlyceum en Berkenhove(n) liep, is nog een stukje aanwezig op het landgoed Beerschoten. (zie bij Kaarten de Herenweg)
De trekschuit is van veel later datum. De eerste is waarschijnlijk terug te voeren op de opening van het kanaal Willebroek-Brussel in 1561. In de provincies Holland, Friesland en Groningen (toen Stad en Lande) was de trekschuit lange tijd, van begin zeventiende eeuw tot de industriële revolutie in de negentiende eeuw, het belangrijkste vervoermiddel.
Daarnaast was de binnenscheepvaart over de Zuiderzee voor de provincies Friesland, Overijssel, Gelderland, Utrecht en Holland belangrijk. Op de hoge (zand)gronden van Drente, Overijssel, Gelderland, Noord Brabant en Limburg moest men zich behelpen met hotsende koetsen en karren over primitieve wegen, die slecht onderhouden werden. De Biltse Grift is van 1640 en is vooral gebruikt voor vrachtvervoer met platbodems, pramen.
In de achttiende eeuw werd in het Verenigd Koninkrijk de stoommachine ontwikkeld. Voor de mijnbouw werden daar karretjes die met handkracht of paardenkracht over een spoor reden, gebruikt. De stoommachine werd in 1804 toegepast om als vervanging van de mens- of dierkracht.
In 1824 reed ook in het Verenigd Koninkrijk de eerste stoomtrein. Vervolgens drong de industriële revolutie na 1830 vanuit het Verenigd Koninkrijk naar België, Frankrijk en Pruisen door. De eerste trein op het vasteland van Europa reed in 1830 tussen Mechelen en Brussel.
In Nederland reed de eerste trein in 1839 van Haarlem naar Amsterdam. De industriële revolutie verliep parallel aan de opkomst van de hogere burgerij, die kapitaal voor de banken en industrie fourneerde. De infrastructuur nam enorm toe en veranderde van het jaagpad van de trekschuit in het gevleugelde wiel van de spoorwegen. De aanleg van de spoorwegen verliep stormachtig: in 1860 was er nog maar 300 km; in 1890 was dit toegenomen tot 2600 km!
De aanleg van de spoorwegen was vooral van belang voor die provincies, waar weinig waterwegen waren en dus weinig mogelijkheden om personen en goederen via een trekschuit te vervoeren. Het landvervoer was door de aanleg van postwegen in de Napoleontische tijd sterk verbeterd, maar de capaciteit van paard en wagen was beperkt.
De groeiende industrie had behoefte aan snelle leveringen van grote hoeveelheden goederen; diligence en trekschuit voldeden niet meer aan deze behoefte. Later vormde door de toegenomen financiële middelen voor de gegoede burgerij de treinreis een aantrekkelijk alternatief voor trekschuit en diligence.
De eerste spoorlijn, die Bilthoven aandeed, was de lijn Utrecht-Amersfoort en verder in 1863. De dienstregeling was nog zeer beperkt en vermeldt dat er per dag slechts twee treinen Utrecht-Amersfoort reden en twee in de omgekeerde richting! Geen wonder dat het nog geruime tijd duurde, voor er serieuze plannen voor bebouwing rond het station ontstonden.
De Zeister tram, aangelegd in 1879, elektrisch in 1909, was voor De Bilt een belangrijke vervoersvorm. Dit was één van de drukste interlokale tramlijnen, die op de vrije zondag gebruikt werd voor een bezoek aan de Zeister bossen (zie bij Kaarten de kaart van S.C. Bruins van vóór 1917 en de fietskaart uit 1925).
Vroeger was het heel gebruikelijk, dat er voor de aanleg van allerlei grote werken, zoals spoor- of wegaanleg, gebruik gemaakt werd van smalspoor, aanvankelijk met gebruik van paardenkracht, dus nog net zo als in de achttiende eeuw in het Verenigd Koninkrijk.
Later werd het transport met diesellocomotieven verricht. In de Tweede Wereldoorlog werden door de Duitsers de bunkers van het complex Bilderlijklaan-Tollenslaan-Hasebroeklaan ook met een smalspoorlijntje vanaf het station Bilthoven aangelegd.
Toen het busvervoer in 1923 opkwam, werd dit meteen een concurrent van de tram. Aanvankelijk was de bus nog een soort aanvulling van de tram in De Bilt naar het station in Bilthoven, maar na de Tweede Wereldoorlog had de bus het pleit definitief gewonnen.
In de jaren twintig kwamen de bodediensten per vrachtauto in zwang. In De Bilt was dit in 1920. Na de Tweede Wereldoorlog werd er ook verhuisd per vrachtauto.